1980-1981: Nederlands, UvA
1988: Doctoraal Klassieke Talen, UvA
1999-2012: Mediatheek FGW
2012-heden: Universiteitsbibliotheek (Acquisitie & Metadatadiensten). Als Erfgoed catalografe beschrijft Diana Tjin verschillende soorten materiaal, o.a. uit de collectie van de Bibliotheca Rosenthaliana.
2017: Roman Het geheim van mevrouw Grünwald
2018: Roman Een Bijlmerliedje
2020: Roman De catalograaf. Een liefdesgeschiedenis
Op 31 augustus 1981 kwam ik ’s ochtends vroeg aan bij het Klassiek Seminarium aan de Oude Turfmarkt. Ik had mezelf gewapend tegen een nieuwe teleurstelling. De studie Nederlands waar ik een jaar eerder in het Lambert ten Kate huis aan de Herengracht zo enthousiast aan was begonnen, bleek al snel niet wat ik ervan gedacht en gehoopt had. Zou deze tweede keuze wel goed bij me passen, of moest ik toch maar een eenvoudig baantje zoeken en het daarbij laten? Gelukkig werd het het eerste.
Na de introductiedag kregen we twee weken lang intensief colleges om er een beetje in te komen. Daarna moesten we een paar jaar lang elke dag aantreden om 9.00 uur (of beter gezegd, om 9.15 uur vanwege het academisch kwartiertje, dat zoveel jaar geleden een roemloze dood is gestorven). Als je in zo’n strak schema zit, leer je je medestudenten goed kennen. Er ontstonden vriendschappen, liefdes, er werd flink geroddeld over elkaar en anderen in het gebouw, bij mooi weer dronken we thee op de steiger van de rondvaartboten. Ik hoorde bij het groepje dat soms de studiezaal liet voor wat zij was en ging zwemmen in het Heiligewegbad. Na terugkeer voelde ik me een enkele keer zo rozig dat ik moeite moest doen om Grieks van Latijn te kunnen onderscheiden.
‘Heel soms zie ik mezelf nog zitten, zwoegend op een stuk tekst’
Legendarisch waren de avondjes bij professor Cees Ruijgh. Alle studenten die bij hem college hadden gevolgd, mochten aan het einde van het desbetreffende semester een gezellige avond bijwonen in zijn pand aan de Keizersgracht. Die avonden verliepen volgens een vast patroon met steeds ook dezelfde hapjes en drankjes. Voor de afwas na afloop meldden zich vrijwilligers aan.
Een groot deel van het sociale leven op het instituut speelde zich af in de kantine onderin het gebouw. De ruimte zonder ramen was krap bemeten, waardoor iedereen gewild en ongewild op de hoogte raakte van alles wat er speelde. In dat ondergrondse verblijf regeerde Coby met vaste hand. Met haar typische Amsterdamse omgangsvormen en bijpassend taalgebruik en bijgestaan door de potige Henny met zijn bouwvakkersdecolleté (plus keffende hond), kreeg geen enkele zeer geleerde meneer of mevrouw de kans om te denken dat hij of zij zomaar kon voordringen, of speciale rechten had. Op zijn tijd liep ze woest gebarend en binnensmonds vloekend heen en weer achter haar toonbank met uitgestalde etenswaren. Waarom ze zo kwaad was, werd nooit helemaal duidelijk, maar iedereen ging dan een zware dag tegemoet.
Op 30 augustus 1988 verliet ik het gebouw in het bezit van mijn bul. Tegenwoordig werk ik een paar dagen per week als Erfgoed catalografe in hetzelfde gebouw. Niet helemaal hetzelfde gebouw, want in de tussenliggende jaren is er flink gerenoveerd en verbouwd. Zo is de vroegere ingang afgedekt met een enorme glazen plaat. Daarachter staan de oude toegangsdeuren permanent open. De marmeren trap daarachter is vervangen door een modern exemplaar. Toch schemert het verleden overal doorheen. De werkkamer van de catalografen bevindt zich in de vroegere werkkamer van een van onze docenten. Heel soms zie ik mezelf nog zitten, zwoegend op het stuk tekst waarover ze me niet veel later kritische vragen ging stellen. Om dan opgelucht vast te stellen dat ik mijn bul allang op zak heb en ik nooit meer tentamen hoef te doen.
En na het werk ga ik naar huis. Daar is Theo, mijn man, die veertig jaar geleden op exact hetzelfde moment als ik aankwam op de Oude Turfmarkt, tegelijk met mij zijn fiets op slot zette en het gebouw binnenstapte. Nieuwsgierig naar wat de toekomst zou brengen.